Sinds 1998 is Pastor Richard Schreurs bezig met het schrijven en publiceren van zijn preken op het Internet. Deze grote inspanning heeft ertoe geleid dat we nu een fantastische hoeveelheid van meer dan 650 preken online kunnen presenteren. U kunt deze preken vanzelfsprekend gebruiken als inspiratie voor uw eigen overwegingen. We stellen het echter erg op prijs als u dan ook uw bronnen wilt vermelden (www.lidwina.nl) zodat meer mensen het prekenarchief hier online komen bezoeken.
Handen
[ vorige | lijst | volgende ]
Auteur: Past. Hans vd Laar
Zondag 1 juli 2012. Dertiende zondag door het jaar.
Handen
Wat kunnen we toch veel met onze handen.
Sommige mensen maken de meest prachtige schilderijen.
Het beeld dat ze in hun hoofd hebben, komt haast als vanzelf op het doek.
Andere handen kunnen fantastisch verzorgen.
De mensen van de verpleging die iemand vriendelijk, zorgzaam en respectvol aanraken.
Het zijn helpende handen, die doen wat je zelf niet meer kunt.
Je hebt ook echte werkhanden.
Handen die zoveel met smeer, olie, cement of hout hebben gewerkt, dat ze hard en ruw zijn geworden en ook vol eelt staan.
Je ziet ze soms als je er de communie in legt, al zijn ze nog zo geschrobd en gepoetst, ze zijn niet meer schoon te krijgen.
Zwart tot in de groeven, maar je ziet er de zorg in voor het gezin en de werkende liefde.
Als iemand je een hand geeft, kan die soms heel stevig zijn, maar soms is het een slap handje.
Weer anderen steken een hand naar je uit als je hulp nodig hebt.
Maar met dezelfde handen kun je ook pijn doen.
Iemand een klap geven en dan doe je de ander onrecht aan.
Ze zijn er niet voor bedoeld, die handen.
De vraag die al aan het begin van het evangelie van vandaag wordt gesteld is gericht aan Jezus: “Mijn dochtertje is doodziek. Kom mee en leg haar de handen op”.
Is dat nu een vraag naar het wonder van genezing?
Of is het een vraag naar liefde en vertrouwen? Het kan het allemaal zijn natuurlijk…..
Jezus gaat mee, ... maar dan lijkt er ineens een ander verhaal te beginnen.
Het gaat plotseling niet meer over een dochtertje dat doodziek op haar bed ligt, maar over een vrouw die al 12 jaar aan vloeiingen lijdt.
Ze wil niet anders dan Jezus’ kleed even aanraken.
Als ik dat maar even kan doen, dan is het al goed.
Weer die handen. Handen die contact maken.
Jezus voelt het haarfijn aan en hij zegt het ook: “Wie heeft mijn kleren aangeraakt?”
In die handen voelt Jezus haar geloof en vertrouwen? En Hij zegt: "je geloof heeft je genezen."
Je vertrouwen is je redding?
Daar zijn geen woorden voor nodig en geen geloofsuitspraken, handen zijn genoeg.
Er is een heleboel wat we met onze handen zelf kunnen doen.
De werkende handen, de zorgende handen.
Handen die het pannetje bij het steeltje kunnen houden.
Maar er zijn ook de open handen.
Handen die we uitsteken naar elkaar.
Handen die we open leggen naar anderen en naar God zelf toe.
In handen zit daadkracht en zorg, maar net zo goed vertrouwen en overgave.
En misschien is dat laatste nog wel veel moeilijker dan met je handen aan de slag gaan.
Ja en wat nemen we dan mee van hier?
Dat we onze handen open moeten houden voor elkaar, voor het wonder van het leven, voor nieuwe kansen, dat we onze handen mogen uitsteken naar elkaar, dat onze handen genezende kracht hebben.
Dat onze handen liefde mogen geven en ontvangen en dat we uiteindelijk mogen leven uit Gods hand, want onze namen staan immers in Zijn handen geschreven.
God vastpakken en vasthouden is niet nodig.
Zijn mantel aanraken is genoeg.
Amen.
Marcus, 5, 21-43
Toen Jezus weer met de boot was overgestoken, verzamelde er zich een grote menigte bij hem, en hij bleef aan het meer. Een van de leiders van de synagoge, die Jaïrus heette, kwam naar hem toe, en toen hij Jezus zag viel hij aan zijn voeten neer. Hij smeekte hem dringend: ‘Mijn dochter ligt op sterven; kom haar de handen opleggen om haar te redden en te zorgen dat ze in leven blijft.’ Hij ging met hem mee. Een grote menigte volgde hem en verdrong zich om hem heen. Onder hen was ook een vrouw die al twaalf jaar aan bloedverlies leed. Ze had veel ellende doorgemaakt door de behandeling van allerlei artsen, aan wie ze haar hele vermogen had uitgegeven zonder dat ze ergens baat bij had gehad; integendeel, ze was alleen maar achteruitgegaan. Ze had gehoord over Jezus, en ze begaf zich tussen de menigte en raakte zijn bovenkleed van achteren aan, want ze dacht: Als ik alleen zijn kleren maar kan aanraken, zal ik al gered worden. En meteen hield het bloed op te vloeien en merkte ze aan haar lichaam dat ze van de kwaal genezen was. Op hetzelfde ogenblik werd Jezus zich ervan bewust dat er kracht uit hem was weggestroomd. Midden in de menigte draaide hij zich om en vroeg: ‘Wie heeft mijn kleren aangeraakt?’ Zijn leerlingen zeiden tegen hem: ‘U ziet dat de menigte zich om u verdringt en dan vraagt u: “Wie heeft mij aangeraakt?”’ Maar hij keek om zich heen om te zien wie het gedaan had. De vrouw, die bang was geworden en stond te trillen omdat ze wist wat er met haar was gebeurd, kwam naar hem toe en viel voor hem neer en vertelde hem de hele waarheid. Toen zei hij tegen haar: ‘Uw geloof heeft u gered; ga in vrede en wees genezen van uw kwaal.’
Nog voor hij uitgesproken was, kwamen enkele mensen tegen de leider van de synagoge zeggen: ‘Uw dochter is gestorven, waarom valt u de meester nog lastig?’ Maar Jezus hoorde dat en zei tegen de leider van de synagoge: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven.’ Hij stond niemand toe om met hem mee te gaan, behalve Petrus, Jakobus en Johannes, de broer van Jakobus. Ze kwamen bij het huis van de leider van de synagoge en zagen daar een groep mensen die luid stonden te huilen en te weeklagen. Hij ging naar binnen en zei tegen hen: ‘Waarom maken jullie zo’n misbaar en huilen jullie? Het kind is niet gestorven, het slaapt.’ Ze lachten hem uit. Maar hij stuurde hen allemaal naar buiten en ging met de vader en moeder van het kind en de leerlingen die bij hem waren de kamer van het kind binnen. Hij pakte de hand van het kind vast en zei tegen haar: ‘Talita koem!’ In onze taal betekent dat: ‘Meisje, ik zeg je, sta op!’ Meteen stond het meisje op en begon heen en weer te lopen. Ze was twaalf jaar. Iedereen was met stomheid geslagen. Hij drukte hun op het hart dat niemand dit te weten mocht komen, en zei dat ze haar te eten moesten geven